Zeismaaier
Het is opnieuw hooitijd, en al is het nog vroeg, toch is Fulgence daar beneden in het dorp al een opwekkend deuntje aan het fluiten. Het is nu tijd voor het weerzien met zijn trouwe zeis die al bijna een jaar in de schuur hangt. Fulgence heeft besloten om vandaag aan de hooioogst te beginnen, en de morgenstond - wanneer het gras nog nat is van de dauw – is het beste tijdstip om het gras te maaien. Zijn werktuig moet vlijmscherp zijn, hij haalt dus het licht gebogen mesblad van de steel, en gaat op een hoopje stro zitten. Hij plant dan zijn haarspit (klein aambeeld) in de grond, legt het lemmet erop, en met behulp van een haarhamer wordt het snijvlak langs de rand naar buiten gedreven, zodat een dunne, vlijmscherpe rand ontstaat. Dit heet men ‘haren’ Daarna wordt de snede gewet met een blauwe wetsteen. Wanneer hij vindt dat zijn zeis piekfijn in orde is, gaat hij een perceel hooi in de weides onder de molen afmaaien. Hij zet een voet na de andere, terwijl hij zijn zeis van rechts naar links zwaait, steeds op hetzelfde ritme.
Schoorsteenveger
De tijd dat kleine schoorsteenvegers uit Savooi in de schoorsteen bungelden is nu definitief voorbij. Maar Célestin gaat nog steeds van deur tot deur om werk te vinden, terwijl hij zijn materiaal draagt: een lamp om de schoorsteen te verlichten, een schoorsteenborstel, een touw met een gewicht om de schouw van boven af te vegen,... Hij is zeer lenig en totaal onverschrokken. Hij klimt op het dak (of op zolder indien er een valluik is) en daarna verwijdert hij het opgehoopte roet via de open haard of een andere opening. Hij doet dit heel voorzichtig daar properheid zijn visitekaartje is; hij mag het huis zeker niet vuil achterlaten! Célestin daarentegen, lijkt op het einde van zijn werkdag helemaal op Zwarte Piet…
Bijenkweker
Edmond heeft zijn bijenkasten helemaal achteraan in zijn tuin neergepoot. Hij waakt zorgvuldig over zijn bijenkolonie; van tijd tot tijd gaat hij een nieuwe zwerm onderscheppen en in een bijenstal onderbrengen. In ruil voor zijn goede zorgen verschaffen de bijen hem heerlijke honing die hij door middel van honingramen oogst. Om de honing uit de honingraten te halen, laat hij de honing uit de houten kaders afdruipen of gebruikt hij een honingslinger (een soort centrifuge met middelpuntvliedende kracht). Met zijn honingoogst vult hij heerlijk geurende potjes met honing maar ook met de kostbare koninginnebrij. Hij waagt zich ook aan allerlei bijproducten zoals bier, infusies, chocoladepasta, enz. Honing heeft een verzachtende werking en is aanbevolen bij keelpijn. In zijn werkplaats hangen allerlei vreemdsoortige voorwerpen, zoals een metalen wespenvanger en andere merkwaardige apparaten. Is de imker bang om gestoken te worden? Geen idee, maar voor alle zekerheid doet hij altijd zijn beschermende kleding aan als hij “ zijn bijenvolk” gaat bezoeken…
Orgelspeler
Basile wordt door de kerkfabriek (of kerkraad) betaald om zijn instrument tijdens elke gezongen mis te bespelen. Vroeger prijkte hij samen met zijn kerkorgel op het orgelbalkon, maar de tijden veranderen en nu is hij samen met zijn harmonium (ook wel ‘traporgel’ genoemd) nabij het koor belandt. De zangers van het kerkkoor en de orgelspeler zijn nu allen rondom het altaar verzameld. Vaak zingen ze dezelfde hymnen, de orgelspeler heeft zelfs geen muziekpartituren nodig. Soms, kan het gebeuren dat een valse noot de eerbiedige stilte die in de kerk heerst, verbreekt en een discrete glimlach op het gezicht van de gelovigen tovert. Het hoogtepunt van zijn glorie kent Basile tijdens vaderlandslievende feesten en ceremoniën wanneer hij heel plechtstatig de Brabançonne vertolkt. De kerkgangers genieten op kerstdag van zijn vertolking van het populaire kerstlied ‘Stille Nacht’ en, tijdens bruiloften, geeft hij een fijnbesnaarde vertolking van de traditionele huwelijkmars ten beste. Over Pasen, terwijl de klokken naar Rome vliegen, blijft Basile lekker thuis, hij heeft verlof!
Wasvrouwen
De vooruitgang staat niet stil, en Clémentine en Mélanie gaan hun linnen niet meer op de openbare wasplaats wassen. Hoewel het zwaar werk was, had het ook een meer aangename functie; tijdens het boenen en schrobben werden wetenswaardigheden en dorpsroddels uitgewisseld. De eerste wasmachines hebben nu hun intrede gemaakt; het zijn grote koperen of zelfs houten kuipen met houten schoepen. De roterende roerders werden manueel aangedreven, en zo werd de was flink heen en weer bewogen en het vuil uit de was geweekt. Eerst hebben onze wasvrouwen het water verwarmd in grote wastobbes waarin het wasgoed geweekt werd. Na de wasbeurt in de kuip, wordt het wasgoed uitgespoeld en uitgewrongen. Soms moeten ze met zijn tweeën de handen uit de mouwen steken om het wasgoed te kunnen uitwringen. Er bestaan ook kleine wasmangels, men draaide de was door de wringer om het te drogen en te persen (rollen) maar dit was aan de welgestelde klasse voorbehouden. Daarna wordt de was gedroogd, soms op een heg, soms wappert het aan de wasdraad. De witte bedlakens worden lichtjes besprenkeld en daarna op het gras uitgespreid om te drogen en in de zon te bleken, dit heet men ‘op de bleek leggen’.
Spinster
en nu bijna verdwenen, typisch “vrouwelijke ambacht” (of ‘vrouwelijke nijverheid’ zoals het vroeger ook heette), is het spinnen. Célestine kaardt (rekt) de vezels of met de kaardrol of met de kaardborstels, zodat de vezels dan in één richting komen te liggen. Daarna worden de vezels gesponnen met behulp van een spinrokken, een soort stok waarop de schapenwol of textielhennep wordt gestoken. De spinster houdt de stok met de ene hand vast, terwijl ze met de andere hand de vezels rekt en draait. Zo wordt draad gevormd die achteraf rond de spil gewonden zal worden. Het voordeel van dit systeem is dat een handige spinster dit al lopende kon doen. Gilberte geeft de voorkeur aan een spinnewiel met voetaandrijving, deze heeft een spinklos welke aan het draaien wordt gebracht. Wanneer de klos vol is, wordt het door een lege klos vervangen, en het draad tot een kluwen opgewonden. Daarna kan de spinster de wol wassen en verven.
Spinster
en nu bijna verdwenen, typisch “vrouwelijke ambacht” (of ‘vrouwelijke nijverheid’ zoals het vroeger ook heette), is het spinnen. Célestine kaardt (rekt) de vezels of met de kaardrol of met de kaardborstels, zodat de vezels dan in één richting komen te liggen. Daarna worden de vezels gesponnen met behulp van een spinrokken, een soort stok waarop de schapenwol of textielhennep wordt gestoken. De spinster houdt de stok met de ene hand vast, terwijl ze met de andere hand de vezels rekt en draait. Zo wordt draad gevormd die achteraf rond de spil gewonden zal worden. Het voordeel van dit systeem is dat een handige spinster dit al lopende kon doen. Gilberte geeft de voorkeur aan een spinnewiel met voetaandrijving, deze heeft een spinklos welke aan het draaien wordt gebracht. Wanneer de klos vol is, wordt het door een lege klos vervangen, en het draad tot een kluwen opgewonden. Daarna kan de spinster de wol wassen en verven.
Breister
Breien was toen niet als dusdanig een beroep, het was eerder een “hobby”, iets waarmee men zich tijdens de lange avonden bezighield, tijdens een gezellige babbel, en als men niks anders omhanden had. Al wat je nodig hebt is twee – soms drie – breinaalden, wat wol, en hopla, je kunt eraan beginnen! Bijna machinaal, maakt Florentine breiwerk in alle soorten en maten: sjaals, wanten en mutsen, allemaal nuttige creaties, die goed van pas zullen komen tijdens de strenge wintermaanden. In die tijd was het de normaalste zaak van de wereld om van je grootmoeder breiwerk als cadeau te krijgen. Stiekem gingen ze hun in de zak van Sinterklaas of de Kerstman verstoppen. Maar de jongere generatie huisvrouwen heeft de breinaalden in de steek gelaten…In haar klein winkeltje, heeft Florentine besloten er haar vak van te maken en de kunst van het breien levendig te houden. Ze verkoopt er een bont allegaartje wol in allerlei kleuren, maar ook dikke boeken met allerhande breipatronen en uitleg over de verschillende breisteken en –technieken. Florentine is een “ professionele ” breister, en in enkele jaren tijd zal de breimachine uitgevonden worden en haar taak stukken gemakkelijker maken.
Lapjesvrouw
Bijna alle vrouwen kunnen zowel naaien als breien. Tja, hoe kan het eigenlijk anders daar de meisjes op de basisschool huishoudles krijgen waar ze alles over de kunst van het huishouden leren…Al voor de Tweede Wereldoorlog, had ieder huis een naaimachine met voetpedaal. Er waren natuurlijk ook professionele naaisters, maar die weken vaak uit naar de grote stad om daar hun beroep uit te oefenen. Albertine is zo een vrouw. Ze kan uiterst verfijnd naaiwerk verrichten (te ingewikkeld voor de gewone huisvrouw), maar ze kan ook kleding op maat maken. Het gros van haar naaiwerk betreft nochtans verstelwerk. Ze gaat ook bij de mensen thuis hun verstelgoed ophalen en ze maakt er een erezaak van om de herstelde kleren zo gauw mogelijk terug te bezorgen daar haar klanten allemaal veeleisend zijn. Wanneer ze met haar duwkar naar de markt gaat, neemt ze allerlei lappen stof die ze kan omtoveren tot prachtige kleedjes. Kortom, keuze genoeg om de elegante dames te verleiden…
Smid
Twee dingen zijn onmisbaar voor de smid : zijn smidsevuur met een smidskap (dat hij met houtskool stookt), en, zijn aambeeld natuurlijk! Zijn aambeeld – die in het midden van zijn smidse troont - is ongetwijfeld zijn belangrijkste stuk gereedschap. Ferdinand kan echt alles doen met metaal, hij bewerkt ijzer en staal tot voorwerpen in alle soorten en maten. De smid is onmisbaar voor de boeren daar hij al hun gereedschap en al hun machines kan herstellen. Hij doet ook aan ijzerwerk. Men hoort zijn hamerslagen van wijd en zijd, en – aan het ritme van zijn slagwerk – kan je soms bijna raden in wat voor bui hij is… Zijn goed verwarmde werkplaats staat regelmatig vol met gehaaste mensen die zo snel mogelijk hun gereedschap terug willen. Terwijl hij op het gloeiende ijzer hamert, slaat Ferdinand graat een praatje met zijn klanten. Ferdinand is ook voor een andere reden belangrijk: hij is ook hoefsmid. In zijn ‘travalje’ (of hoefstal, een houten geraamte waarin het paard werd vastgesjord), dat buiten staat, worden de grote trekpaarden beslagen. Een keer in de week, gaat hij met zijn vriend de wagenmaker bij de dorpsfontein ijzeren banden omheen houten wielen slaan.
Spijkermaker
Zoals iedere spijkermaker (of spijkersmid) oefent Arthur zijn beroep uit in een klein als werkplaats ingerichte aanbouwsel. Hij maakt spijkers uit lange ijzeren staven die hij in de lengte in stukjes snijdt. In de haard van het houtskoolvuur, worden de kleine stukjes ijzer verhit tot ze roodgloeiend zijn. Het vuur wordt aangewakkerd door een blaasbalg aangedreven door een hondenmolen of door zijn knecht. Hij giet nu het vloeibaar geworden ijzer in een gietijzeren gietvorm dat op een houtblok is vastgemaakt. De spijker heeft nu de gewenste vorm, hij moet ze alleen nog plat hameren. Om spijkers groter dan 10cm te maken, verreist bijzonder smeedwerk. De hele dag lang, herhaalt Arthur onverstoorbaar dezelfde gebaren. Om zijn spijkers te maken gebruikt hij hoofdzakelijk: een klein aambeeld, een (bol)hamer en tangen in allerlei soorten en maten.
Koperslager
Edmond bewerkt koper, tin en soms blik. Hij vormt platen koper (of andere zachte metalen) om tot kookpannen, potten, plateaus, kandelaars, kruisbeelden, kortom, allerlei kleine en middelgrote gebruiks- en siervoorwerpen. Het meest gebruikte gereedschap van koperslager is het aambeeld, de beitel, allerlei soorten hamers en tangen maar ook houten mallen (vormen). Wat zijn werk zo bijzonder maakt, zijn de elegante motieven waarmee hij zijn werkstukken siert. Edmond de koperslager is niet alleen een kunstenaar, hij is ook een veelzijdige ambachtsman die de meeste gebruiksvoorwerpen kan herstellen.
Blikslager
Félicien bewerkt platen blik, dat is eigenlijk ijzer dat vertind werd om corrosie tegen te gaan. Het is belangrijk dat het niet gaat roesten, omdat hij hiermee al het keukengerei gaat maken. Zijn gereedschap heeft veel gemeen met dat van de koperslager : knip- en knijptangen, hamers,... Hij gebruikt een heel klein aambeeld om de metalen platen te snijden en in vorm te plooien. De verschillende elementen worden daarna aan elkaar gesoldeerd. De tinnegieter maakt kookpannen, gieters, kruiken maar ook kleine kannen en steelpannen van het soort dat houthakkers op de gloeiende houtskolen plaatsen wanneer ze in het bos werken. Zijn specialiteit is de vervaardiging van de grote tinnen badkuipen waarin de kinderen op zaterdagvond hun bad nemen.
Fietshandelaar
De fietshandelaar maakt de fietsen niet zelf, maar hij herstelt ze wel. De eerste fietsen hadden houten wielen met een smeedijzeren velg. De fietsen hadden toen ook een zeer groot voorwiel en een klein achterwiel, en het vereiste heel wat balanceerkunst om met de fiets te rijden. Het zadel bevond zich boven het voorwiel, waarop ook de trappers waren gemonteerd. Maar de fiets is moderner geworden en die verouderde modellen dienen nu enkel om zijn etalage te versieren. Hij verkoopt enkel de goede, stevige fietsen die in de jaren 1950 courant waren. In een handomdraai kan hij uw fiets herstellen en onderhouden. Een lekke band, een kromme velg, versleten remmen? Geen probleem, voor hem is dit een makkie! En als extraatje, zal hij zelfs wat olie op uw fietsketting spuiten…
Loodgieter
Jérémie is de specialist wat betreft leidingen. Hij zaagt de pijpen op de juiste lengte, en gebruikt daarna een opruimkegel om hun opening te verwijden. Hierna kan hij de buizen aan elkaar solderen met zijn soldeerlamp (meestal gebruikt hij hiervoor als soldeermiddel soldeertin). Om de loden buizen te buigen gebruikt hij een ‘paternoster’ (touw met een reeks houten kralen van variërende diameter). Eerst wordt de buis verwarmd, daarna wordt de paternoster door de buis getrokken, terwijl de loodgieter indien nodig met zijn houten hamer kleine tikjes geeft. Op die manier, kan de pijp gebogen worden zonder platgedrukt te worden of scherpe knikken te veroorzaken. Om de kranen vast te zetten, maakt hij de schroefdraden met een draadtap (dit heet men ‘tappen’). Om de leidingen aan elkaar te bevestigen, gebruikt hij allerlei sleutels (moersleutel, Engelse sleutel). Vaak is hij mettertijd ook zinkwerker geworden, hij maakt ook dakgoten, regen- en afvoerpijpen, e.a.
Boswachter
Roland is boswachter, hij beheert zijn stukje bos, en waakt erover dat het een gevarieerde en gezonde beplanting heeft. Hij houdt toezicht op al wie in zijn gebied werkt, en wee aan diegene die het reglement niet tot de letter navolgt! Roland - die iedere uithoek van zijn woud als zijn broekzak kent - draagt het boswachtersuniform, en is uitgerust met een paar verrekijkers, een jagerstas en een jachthoorn. Tijdens zijn ronde ontmoet Roland heel wat mensen, soms zijn het houthakkers of een vogelvanger, een andere keer is het een koppel wandelaars, of een jachtopzichter, dan weer een eenzame stroper… Ze maken allemaal deel uit van zijn alledaagse leven. Hij krijgt er nooit genoeg van om in dit prachtig woud, dat met allerlei diersoorten is bevolkt, te toeven; hij ontmoet er everzwijnen, herten, reebokken, konijnen, hazen, enz. Seizoen in, seizoen uit, biedt het woud hem een opeenvolging van prachtige kleurenpaletten en afwisselende decors. Roland is een weinig spraakzame man, een oprechte natuurliefhebber die alles in het werk stelt om de natuur te beschermen. Ieder jaar, viert hij begin november Sint Hubertus.
Lijstervanger
Théophile is net terug van zijn ronde, maar de vangst is mager, er liggen slechts een paar lijsters in zijn mand, maar ja, het seizoen begint pas. Hij heeft zich nochtans uitgesloofd, en met veel zorg zijn strikken geplaatst. Eerst heeft hij een pad moeten uithakken in een nogal dicht begroeid hakhoutbosje. Daarna, heeft hij met zijn vogelstok (een lange stok met een ijzeren haak) zijn lijsterbogen (“ployettes” in het Waals, wat geplooid betekent) opgehangen. De strikken – die gemaakt zijn uit fijne, soepele twijgjes hout – wapperen nu aan de takken van het struikgewas. Tussen iedere lijsterstrik (of lijsterboog) laat hij een afstand van 6 à 7 cm. Het begeerlijke aas is een klein trosje peerlijsterbes, dat de lijster die zich verlokken laat alleen kan eten door zijn kop door de strik te steken. Dus, elke dag komt de lijsteraar zijn vangst halen en in zijn mand steken, in de hoop natuurlijk niet met lege handen thuis te komen…
Mutsaard of bezembinder
Léopold maakt bezems, maar het is zeker niet zo eenvoudig als het lijkt. Ten eerste, is het heel belangrijk het gepaste materiaal te vinden. Tijdens de herfst, gaat hij in het woud op zoek naar geschikte takken, daarbij onderhandelt hij met de houthakkers, die druk bezig zijn met hun deel van hun “affouage’ (het recht om te kappen in een bos, ook wel het recht op een deel van de houtkap) om te hakken. Hij koopt ook berkentakken, daar men in die tijd vrijwel alle delen van de boom gebruikte. Terug thuis, in zijn aanbouw, knipt hij de dunne twijgjes tot ze de gewenste lengte hebben. Afhankelijk van de dikte van de bezem die hij wil maken, bindt hij een aantal twijgjes samen. Hij perst ze daarna samen met een houten raam met een lange klemarm die stevig op zijn werkbank is vastgemaakt. Daarna worden de twijgen op twee tot drie plaatsen vastgebonden, daar waar de twijgen het stevigst zijn. Daarvoor gebruikt hij of fijne stroken schors van hazelaar of zelfs heel fijn ijzerdraad. Hij gebruikt ook dikkere takken voor de steel die hij aan ene kant aanscherpt en die dan in het midden van zijn kleine takkenbundel (of “mutsaard”) wordt geslagen. Hij trekt naar de markten met een bundel bezems in zijn rugkorf om ze daar aan de man te brengen. Soms worden de bezems ter plaatse in elkaar gezet. De bezembinder weet dat zijn bezems niet eeuwig zullen duren, daar dit soort bezems nogal snel slijt. Maar is dat niet het geval met alle goeie koopjes ?
Maakt een steel
Alle Ardense, maar natuurlijk ook boeren uit andere streken, weten hoe ze een steel moeten maken. Eerst gaat men het woud in om het perfecte stuk hout uit te kiezen. Vaak gebruikt men hazelaar maar ook meer kostbaar hout zoals eik, haagbeuk, beuk. Daarna wordt het hout ontschorst en glad gemaakt zodat men zich niet kwetst. Soms gebruikt men gekromd hout. Afhankelijk van het gereedschap waarvoor de steel bedoeld is (houweel, pikhouweel, schop, bijl, hark, …) zal men natuurlijk de voorkeur geven aan een bepaalde houtsoort, of hout van een ander formaat uitkiezen. Germain heeft er zijn beroep van gemaakt. Hij gaat op dezelfde manier tewerk, maar is stukken beter uitgerust. Hij maakt ze vast op een speciaal daarvoor ontworpen houten bank die dienst doet als klamp en bewerkt het hout eerst met een schaaf, om het daarna af te werken met schuurpapier. De steel wordt aan het gereedschap vastgemaakt via een spijker of door het vast te schroeven. Hij vervaardigt stelen en handvaten voor hamers, truwelen, en allerlei gereedschap. Voor zijn die minder goed te been zijn, maakt hij mooie wandelstokken waarop men onbevreesd kan leunen.
Klompenmaker
Soms werkt Adelin samen met de andere klompenmakers in het woud, ze overnachten dan in een hut. Maar Adelin werkt veel liever in zijn werkplaats, vooral tijdens de gure wintermaanden. Het liefst van al bewerkt hij berkenhout, maar hij gebruikt ook andere houtsoorten. Eerst moet hij de houtblokken in stukken van ongeveer 30cm hakken. Hij bewerkt ze dan op een kleine werkbank, eigenlijk een hakblok. Eerst wordt met een beslagbijl, en daarna met behulp van een vlakschaaf of klompenmakersdissel de ruwe vorm van de klomp uitgesneden. Daarna worden de klompen uitgehold en uitgegraven met een veegmes, een teenmes, en een klompenmakersboor. Om de klomp af te maken en de hiel te vormen gebruikt hij een krammes. Doordat het krammes op de werkbank bevestigd is, kan het als een soort hefboom gebruikt worden en kan er heel wat kracht op gezet worden. De klompenmaker gebruikt ongeveer dezelfde werktuigen als de kuiper.
Leerlooier
Théophile bewerkt dierenhuiden (meestal schapenhuiden). Eerst moet hij aan de binnenkant van de huid de resten vlees met een scherp mes afsnijden (dit heet men ‘vlezen); met het schraapmes worden ook de vetstukken die nog aan de huid vastzitten eraf geschraapt. Als bijproduct van het vlezen, werd met de vetresten zeep gemaakt. Ook aan de buitenkant moet hij de wol van alle onzuiverheden ontdoen. Vaak worden de huiden in grote kuipen gevuld met een bijtend product geweekt. Eens de huiden proper waren, begint het eigenlijke looiproces. De huiden worden in kuipen gevuld met run (meestal gemaakt met de gedroogde bast van eik dat met water is gemengd) gehangen, wanneer deze stappen doorlopen waren, was het leer zo goed als klaar.
Cchoenmaker of-lapper
Christian maakt leren schoenen. Hij doet dit op een werkbank (of leest), maar geeft de voorkeur aan zijn metalen drievoet waarop hij de verschillende vormen kan vastmaken. Hij snijdt het bovenleer (of schacht van de schoen) uit met een schoenmakersmes, en maakt daarna de zolen en hielen, enz. Daarna worden de verschillende stukken leer aan elkaar genaaid (of genageld) met behulp van een els of schoenmakersnaald. Indien nodig maakt hij gaten in het leder met de doorslagtang. Hij gebruikt een speciale passer om de maat perfect te krijgen. Mettertijd zal de trapnaaimachine zijn intrede doen in het schoenmakers vak. Met zijn naaimachine kan hij niet alleen de lappen leer aan elkaar stikken, maar ook het leer snijden. Daarna worden de schoenen versierd met een prikmolen of ‘roelette’ die een tekening in de schoenen prent. Na de laatste wereldoorlog, had hij geen andere keus dan minder nobele, maar ook minder dure, materialen te gebruiken.
Zadelmaker
Auguste maakt allerlei voorwerpen van a tot z, meestal in leer. Hij houdt ervan om dit soepele en heerlijk geurende materiaal geleidelijk aan vorm te zien krijgen. Eerst moet de zadelmaker aan het leder de goede dikte geven met behulp van een krammes of ‘paroir’. De beter uitgeruste zadelmakers hebben soms een machine om dit te doen. Met zijn vlijmscherp ledermes snijdt Auguste enkele lappen leer. Hij maakt daarna gaten in de zijkanten met zijn els, om nadien de stukken samen te naaien met een dikke naald. Soms doet hij dit met de hand, dan weer met behulp van een naaimachine. In zijn werkplaats heeft hij allerlei gereedschap om het leder te snijden, door te prikken, dunner te maken, te verfijnen :een ponsmes, een gaatjestang, een schoenlikker (hamertje om het leder glad te maken), een lederpers, een gareelblok (waarop men het gareel de vereiste vorm gaf),… Zijn beroep is een belangrijk onderdeel van het plattelandsleven van weleer, en zeker in die tijd dat de oersterke trekpaarden nog niet door moderne tractoren waren vervangen. De zadelmaker is in wezen eigenlijk een gareelmaker, hij maakt alle onderdelen van het harnas: zadels, teugels, bitten, enz. Soms maakt hij ook leren stoelen en banken, jagerstassen, handtassen, bandriemen,… Hij gaat zijn leer bij de plaatselijke leerlooierijen halen.
Bakker
Het is gedaan met de individuele oven. Brood maken is een volwaardig beroep geworden, voorbehouden aan specialisten. Iedereen heeft hier baat bij en, stukje bij beetje, is Gabriel, de bakker, een belangrijk man geworden, niet alleen in het dorp maar ook in de nabije omstreken. Natuurlijk heeft hij materiaal van betere kwaliteit nodig: een oven, een kneedbak, een broodtrog (moel), allerlei bakvormen, een precisieweegschaal. Het brood wordt nog met de hand gekneed het is de combinatie van de fijnste basisingrediënten die in de juiste verhouding met elkaar vermengd worden die zijn brood zo bijzonder maken. Het is Gabriel die het brood bakt ; hij schuift het brood in de oven met zijn broodpaal en haalt het brood precies op tijd er weer uit. Zijn bakkersknecht geeft hem daarbij een helpende hand ; hij zet alles klaar, hij ruimt op en maakt alles klaar voor zijn broodronde. Hij toert de omringende dorpen met een bakfiets en allerlei lekkers. Het is leuk toeven in de bakkerij; het is er lekker warm en de lucht is er voortdurend gevuld met de heerlijke geur van vers gebakken brood. Het brood in de boerderijen gaan leveren is ook de perfecte gelegenheid om een persoonlijk en warm contact te leggen met zijn klanten. Zij bloem gaat de bakker bij de dichtstbijzijnde bloemenmolen halen.
Slager
Florentin is charcutier. Hij kiest zijn dieren zorgvuldig uit en brengt ze zelf naar het slachthuis, zoals bepaald door de wet. Hij versnijdt het vlees in een lokaal achter zijn winkel. Hij hanteert natuurlijk een kapmes en een hele waaier vlijmscherpe messen. Eigenlijk maakt hij bio-vlees, en als hij label verkrijgt, zal hij zeker fortuin maken…Ook hij doet zijn ronde in de dorpen. Hij vervoert zijn stevig verpakt vlees in een grote hazelnootmand die hij bedekt met een ruiten doek. Tegenwoordig is voor hem moeilijk concurreren met rivaliserende supermarkten grote warenhuizen. Net zoals de bakker, is het een beroep van vakmannen geworden met uiterst strikte normen. Fulgence, de slagersknecht gaat soms allerijl een klant bedienen, maar zorgt ervoor dat hij de knepen van het vak leert.
Dorpsvrouwen
Vier dorpsvrouwen zijn naar het naburige stadje getrokken om hun boerderijproducten aan de man te brengen. Josephine heeft haar kruiwagen gevuld met dauwverse groenten uit haar moestuin. Ze weegt haar groenten op een weegschaal met koperen bakjes. Elisabeth verkoopt dagverse eieren, maar u kunt bij haar ook terecht voor een kip of een konijn. Gertrude, daarentegen, houdt een wakend oogje over alles, maar zeker de geldbeurs, want zij is verantwoordelijk voor de kassa! Om de tijd te verwijlen, is Félicie versgebrande (geroosterde) koffie aan het maken. Ze draait langzaam aan de zwengel van haar koffiebrander (een staalplaten cilinder), dat met behulp van houtskool verhit wordt. De heerlijke, warme geur van versgebrande koffie verspreidt zich in de lucht. De voormorgen vliegt voorbij daar de dames er vrolijk op los kletsen.
Boterboerin
Zelf boter maken is niet zo simpel als het lijkt. Natuurlijk is verse boter maken al een goed begin, maar de boter aan de man weten te brengen is nog stukken beter! Eerst moet Simone de melk ontromen, ze laat de melk dus een tijdje rustig staan. Daarna wordt de boter gekarnd; in een houten boterkarn wordt het gestampt totdat de vetbolletjes (de boter) zich samenklitten en afscheiden van de karnemelk (ook ondermelk geheten). Daarna wordt de boter gekneed en gewassen, en tot ruwe klompen gevormd. Simone snijdt de boter met een botersnijdraad (een dunne draad met twee handvatten), uit koper of messing. Daarna doet ze de zachte boter in een houten botervorm; op de bodem van de vorm zijn er versieringen aangebracht. Na een tijdje wordt de opgestijfde boter uit de vorm gehaald, en is de boter mooi versierd, en oogt het zo ook mooier op de markt. Daarna wordt iedere portie zorgvuldig gewogen en in perkamentpapier verpakt. Soms wordt de boter door middel van een boterpers gesneden en tot klompen gevormd.
Melkboerin
Om de grote boerderijen draaiende te houden, is het noodzakelijk om de melkproductie te verkopen. Melk wordt niet alleen aangewend om boter te maken, het wordt ook verkocht aan diegenen die geen melkkoeien hebben. Sommige klanten komen de melk bij de ochtendstond halen, wanneer de melk kraakvers is. Ze vervoeren de melk dan in een kleine melkkruik (een kleine metalen kan). Zo kunnen ze twee vliegen in één klap slaan: ze maken een verkwikkende ochtendwandeling en kunnen even een praatje maken. Ook Hauriette toert de dorpen met haar kleine melkkar. Haar kar heeft houten wielen die met ijzer beslaan zijn en wordt door een ezel getrokken. De kar is volgeladen met grote metalen melkbussen. Onderweg wordt vaak gestopt om de melk te leveren, en bij iedere halte wordt gezellig over de koetjes en de kalfjes gepraat, terwijl het melkmeisje de melk uit de melkbus haalt met een melkmeter. Maar Hauriette vindt het niet erg als ze een centiliter te veel uitschenkt. Dankzij haar klantvriendelijkheid en warme glimlach, blijven haar klanten haar trouw ! Net zoals het geval is voor vele andere beroepen, verdiend de melkvrouw niet genoeg door alleen melk te verkopen; ze maakt dus ook andere zuivelproducten zoals kaas en roomijs.
Schoenenpoetster
De mensen “ van bij ons” zijn het omgekeerde van spilzuchtig. Dus, als je je spullen zo lang mogelijk wilt houden, is de enige oplossing er zorg voor te dragen en ze te onderhouden. De dorpsbewoners vertrouwen hun tassen en schoenen toe aan Elisa, om ze daarna zo goed als nieuw terug te krijgen. Flore verkoopt schoensmeer en poetst van tijd tot tijd ook schoenen. Edouard is een deftig geklede stedeling, het is zijn gewoonte niet om onverzorgd door de straten te flaneren, en zijn schoenen hebben het zwaar te verduren gekregen in de stoffige straten. Even bij de schoenpoetster gaan zitten, en binnen de kortste keren glimmen zijn schoenen als spiegels. Van tijd tot tijd, waagt Elisa haar kans op de markt of in de grote stad; ze stelt alles in het werk om haar klanten tevreden te stellen.
Draaiorgelspeler
Het is marktdag, Arsène heeft zijn draaiorgel tussen twee kraampjes neergepoot en draait onvermoeibaar aan de zwendel van zijn kleine draagbare orgel (ook gekend als ‘pierement’). Hij speelt steeds de zelfde deuntjes te midden van het enthousiaste gebrul en de luidkeelse verkondigingen van de venters. Hij maakt er een punt van om alleen populaire deuntjes te spelen, en, mede dankzij hem, heerst er een gezellige sfeer op de markt. Enkele geldstukken vallen in zijn “mans” (geldbakje). Hij dankt de gulle melomanen door zijn hoed af te nemen. Helaas verdient hij niet altijd genoeg om in zijn levensonderhoud te voorzien. De volgende morgen is hij weer op pad, naar een ander dorp, een andere markt, iedere keer met de hoop dat hij daar beter zal varen…Maar dit is nu eenmaal zijn lot…
Accordeonspeler
Stevig op zijn stoel gezeten, trekt Théodore zijn accordeon open en dicht. Zoals de Fransen zeiden, het accordeon is de piano van de armen…Maar dan een bretellenpiano! Het is zelfs niet zeker dat Théodore noten kan lezen, maar dat geeft niet, want telkens weer weet hij prachtige klanken uit zijn instrument te toveren. Tijdens ouderwetse dorpsfeesten dansen verliefde koppels van allerlei leeftijden met zichtbaar plezier op zijn deuntjes. Van tijd tot tijd, staat hij op om even zijn benen te strekken. Soms, wordt hij begeleidt door een trommelaar of een trompettist. Dorpsfeesten duren steeds drie dagen en Théodore, die onvermoeibaar lijkt – maakt er een erezaak van om elke dag aanwezig te zijn. Om het dorpsfeest mooi af te ronden, wordt er tot in de vroege uren een dorpsronde gehouden.
Waarzegster
Men gelooft er niet in (of misschien toch een heel klein beetje?), maar toch gaan de mensen de waarzegster gaan bezoeken zodat ze hun toekomst kan voorspellen. Soms gaat men naar de naburige stad omdat men – God beware! – niet gezien wil worden…Irma onthaalt u vriendelijk in de intieme sfeer van haar kamer. De nogal mysterieuze en intrigerende Irma, schudt de kaarten, spreidt ze uit, en steekt heel plechtig een kaars aan. Haar klant wacht vol ongeduld op haar predictie. Na wat een eeuwigheid lijkt, krijgt hij eindelijk zijn antwoord. Natuurlijk is ze slim genoeg om geen al te grote omwentelingen te voorspellen, ze houdt het bij enkele “geloofwaardige” veranderingen. De toekomst zal haar waarschijnlijk (tenminste, gedeeltelijk) gelijk geven daar haar klant of enigszins gerustgesteld, of helemaal ontredderd naar huis gaat. Hoe het ook zij, hij zal met geen woord reppen over zijn bezoek aan de waarzegster.
Glasblazer
Armand neemt met een blaaspijp de juiste hoeveelheid klompje gloeiend glas. Al draaiende met de pijp blaast hij het hete glasklompje tot een tijdelijke vorm. Daarna wordt het gesneden, en wordt het voorwerp tot zijn uiteindelijke vorm geblazen afhankelijk van waarvoor het gebruikt zal worden : flessen, vazen, drinkbekers, glazen, bokalen, enz.